woensdag, december 06, 2006

50 jaar geleden


Vandaag

De 61e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties die gehouden werd tussen 19 en 29 september gaf het beeld van een verdeelde wereld. Aan de ene kant waren er de Westerse mogendheden, die onder meer aandrongen op een krachtig mandaat voor Darfour. Aan de andere kant waren er landen als Venezuela, Iran en Soedan die het forum van de Verenigde Naties gebruikten om hun onversneden kritiek te uiten op de manier waarop het Westen, en dan vooral de Verenigde Staten, zich het recht toe-eigenen om in te grijpen waar en wanneer zij dat nodig achten en hiervoor de Verenigde Naties misbruiken.

Dat de werkelijkheid niet zo eenduidig is én dat de macht van de Verenigde Naties beperkt is, tonen een aantal conflicten van de laatste jaren.
Zo was er de manier waarop de Verenigde Staten in de aanloop naar de inval in Irak eerst de Veiligheidsraad probeerden voor hun kar te spannen onder, zoals achteraf bleek, valse voorwendsels als zou Saddam Hoessein in het bezit zijn geweest van massavernietigingswapens en als zou hij banden met Al Quaida hebben gehad.
Toen bleek dat deze argumenten niet overtuigden, liet de regering Bush de Verenigde Naties gewoon links liggen en besloot voor cavalier seul te spelen.
Recent was er de inval in Libanon na de ontvoering door Hezbollah van twee Israëlische soldaten en de toch wel trage reactie van de VN hierop. De indruk bestond, al dan niet terecht, dat de VN Israël te lang vrij spel gaven.
Er was en is nog steeds de onenigheid onder de leden van de Veiligheidsraad over de houding tegenover het Iraans kernprogramma.

De gebrekkige werking van de VN zit als het ware ingebakken in de structuren van de organisatie. Het Handvest van de Verenigde Naties, zoals dat werd opgesteld door de vertegenwoordigers van 50 landen tijdens de Conferentie van San Fransisco van 25 april tot 26 juni 1945, is een subtiele evenwichtsoefening tussen de twee grote conceptuele tendensen in de internationale betrekkingen, het realisme en het liberalisme.

De liberale school vond haar oorsprong in de traumatische ervaringen van de eerste wereldoorlog. Om te vermijden dat het streven naar machtsevenwichten en zinloze alliantie-systemen de wereld weer in een mondiaal conflict zouden storten, moesten de internationale betrekkingen voor de liberale denkers fundamenteel wijzigen. Verder bouwend op het Veertien-Punten-Programma van de Amerikaanse president Woodrow Wilson ging de liberale school uit van een rationele benadering van de internationale betrekkingen. Zelfbeschikkingsrecht der volkeren en een ver doorgedreven internationale samenwerking in internationale organisaties stonden hierbij voorop. Geconfronteerd echter met de opkomst van het totalitarisme in de jaren ’30, de Grote Depressie en de gebrekkige werking van de Volkenbond, ontstond in Amerikaanse academische kringen de zogenaamde realistische school van de internationale betrekkingen. Pionier was de Britse academicus E.H. Carr, die in The Twenty Year Crisis (1939) beklemtoonde dat internationale betrekkingen meer gaan over het conflict tussen staten en volkeren dan over de als utopisch afgedane samenwerking tussen staten en volkeren. Meer weerklank vond het boek Among Nations: The Struggle for Power and Peace (1948) van de Duits-Amerikaanse auteur Hans Morgenthau. Internationale politiek is voor Morgenthau een darwinistische struggle for power. Staten streven, net als individuen, enkel hun eigenbelang na. Dit resulteert in een systeem van internationale anarchie, die enkel kan beteugeld worden door een internationaal machtsevenwicht na te streven.

Beide strekkingen vinden we terug in het Handvest van de Verenigde Naties en dus ook in de werking van de organisatie. Artikel 1 beschrijft de doelstelling van de VN als “het handhaven van de internationale vrede en veiligheid […], vriendschappelijke betrekkingen tussen de Naties tot stand brengen, die zijn gegrond op eerbied voor het beginsel van gelijke rechten en van zelfbeschikking voor volkeren […], internationale samenwerking tot stand brengen bij het oplossen van economische, sociale, culturele of humanitaire aard […]”
De wijze van stemmen in de Algemene Vergadering, waarin alle leden van de VN zitting hebben, gebeurt bij gewone of tweederde meerderheid. Hierdoor weegt de stem van elk land even zwaar.
De stemmingsprocedure van de Veiligheidsraad, het orgaan van de VN dat verantwoordelijk is voor de handhaving van vrede en veiligheid en dat bestaat uit vijftien leden van de VN waaronder de vijf permanente leden (de V.S., Groot-Brittannië, Frankrijk, China en Rusland), laat echter een ander, “realistischer” beeld zien. Belangrijk is vooral hoofdstuk VII van het Handvest van de VN, dat van kracht wordt wanneer de Veiligheidsraad vaststelt dat er sprake is van een “bedreiging van de vrede verbreking van de vrede of daad van agressie.” Op basis van deze vaststellingen kan de Veiligheidsraad dan bepalen welke maatregelen, gewapend of ongewapend, genomen moeten worden om de bedreiging tegen te gaan. Alle beslissingen die genomen worden in het kader van hoofdstuk VII, worden gestemd met een gekwalificeerde meerderheid van negen voorkeurstemmen waaronder die van de vijf permanente leden. Dit komt neer op een feitelijk vetorecht voor de permanente leden, die op die manier hun stem veel luider kunnen laten horen.

De roep om hervorming van de Verenigde Naties als emanatie van de internationale gemeenschap vindt dan ook al lang veel weerklank. Vooral de stemprocedure in de Veiligheidsraad moet het ontgelden.
Hoe de macht van de internationale gemeenschap begrensd wordt door de nationale belangen van de staten, tonen twee conflicten die deze maand vijftig jaar oud zijn.


50 jaar geleden

Hongarije

Op het partijcongres van 24 februari 1956 viel eerste secretaris Chroestjsjov openlijk de persoon en het bewind van Stalin aan. Deze toespraak vormde het begin van de zogenaamde destalinisatie. Miljoenen politieke gevangenen werden vrijgelaten uit de kampen van de goelag. Ook buiten de Sovjetunie vond de destalinisatie weerklank. Chroestjsjov wenste ook in de andere landen komaf te maken met de stalinistische uitwassen.
In Hongarije waren intellectuelen het erover eens geworden dat het socialisme in hun land een democratischer gehalte moest krijgen. Zij steunden hierbij op de in 1955 afgezette premier Imre Nagy, Op 23 oktober 1956 brak een opstand uit tegen het gehate stalinistische regime van partijleider Gerö. Wat begon als een betoging van enkele duizenden groeide al snel uit tot een echte volksopstand. Nagy werd aangesteld tot premier om de gemoederen te bedaren. De volgende ochtend rolden Russische tanks de stad binnen. Tegelijkertijd werden onderhandelingen tussen het presidium in de Sovjetunie en de nieuwe Hongaarse regering van Nagy gevoerd. Deze leken de goede kant op te gaan, maar wanneer de regering verklaarde dat ze het Warschaupact wenste te verlaten en bovendien van Hongarije een neutraal land wensten te maken, was dit voor de Sovjetleiders een brug te ver. Het gevaar bestond immers dat andere landen van het Warschaupact het Hongaarse voorbeeld zouden volgen. Vanaf 1 november viel het Russische leger Hongarije binnen. De opstand, die aan meer dan 22.000 Hongaren het leven kostte, werd in de kiem gesmoord. Na een bloedige repressie slaagde de nieuwe door de Sovjets geïnstalleerde premier Janos Kadar erin de rust in het land te doen weerkeren. De grenzen van het land werden hermetisch afgesloten.
Ondanks de golf van sympathiebetuigingen voor het Hongaarse volk in het Westen, was de Amerikaanse president Eisenhower niet bereid militair in te grijpen. Hij veroordeelde de inval van de Sovjets in scherpe bewoordingen, maar zag hierin geen casus belli. De Franse en Britse inval in Egypte ontnam beide landen de nodige morele autoriteit om een militaire interventie hard te maken. Verschillende pogingen om Hongarije op de agenda van de Veiligheidsraad en de Algemene Vergadering te plaatsen, resulteerden uiteindelijk in niet meer dan een vage oproep aan de Sovjetunie om de vijandelijkheden te staken.

Egypte : Suez-crisis

In dezelfde periode speelde zich de Suez-crisis af. Ontgoocheld over de Amerikaanse weigering de bouw van de Assouan–dam te financieren, nationaliseerde de Egyptische president Nasser op 26 juli 1956 het Suez-kanaal, dat gedeeltelijk in het bezit was van een Frans-Britse maatschappij. Het kanaal was een symbool van de Frans-Britse aanwezigheid in de regio en van het Westers imperialisme. Door de nationalisering blokkeerde hij ook de scheepvaart van Israël door het kanaal. Tegen de Franse en Britse verwachtingen in slaagde Egypte er met Russische hulp in de nationalisatie tot een goed einde te brengen en het kanaal te beheren.
Israël, Frankrijk en Groot-Brittannië besloten tot een militair ingrijpen over te gaan. Israël viel op 29 oktober de Sinaï–woestijn binnen. Enkele dagen later, op 5 november landden de Franse en Britse troepen, zogezegd om een verdere escalatie van het geweld te voorkomen. De Sovjetunie eiste onmiddellijk dat Frankrijk en Groot– Brittannië hun acties stopzetten. De Amerikaanse president Eisenhower was woedend. Op hetzelfde moment verweten de Amerikanen de Russen immers Hongarije te zijn binnengevallen, waardoor ze moeilijk de Frans-Britse inval konden steunen. Bovendien vreesde hij dat de Arabische landen het kamp van de Sovjetunie zouden kiezen. Eisenhower dwong dan ook de Britten, Fransen en Israëli’s zich neer te leggen bij een staakt-het-vuren. Ondermeer door bemiddeling van de Verenigde Naties kwamen beide partijen tot een vergelijk. De “United Nations Emergency Force” werd opgericht om de grenzen veilig te stellen met een troepenmacht van VN-blauwhelmen..

De verschillen in de reacties van de VN op beide crises zijn frappant en enkel te verklaren door de nationale belangen van de leden van de Veiligheidsraad. Met de nodige dosis cynisme zou je kunnen stellen dat Hongarije niet alleen het slachtoffer was van de Sovjetinvasie, maar ook van een spijtige gelijktijdigheid met een ander conflict, waar voor de betrokken partijen grotere (economische, geopolitieke) belangen op het spel stonden.
En maar al te vaak geven tot op de dag van vandaag, alle nobele verklaringen ten spijt, nog steeds de nationale belangen de doorslag in het bepalen van het buitenlands beleid. Voorlopig blijft het bij koorddansen op het spanningsveld tussen de liberale en de realistische visie op de internationale politiek.

0 reacties:

Een reactie posten

Aanmelden bij Reacties posten [Atom]

<< Homepage